Het uitvoeren van elk van Mozarts achttien pianosonates lijkt tamelijk eenvoudig, maar vraagt in werkelijkheid om een zeer bedreven hand en veel controle, zodat de oorspronkelijke kwaliteiten volledig tot hun recht komen. Ze zijn dan ook een grote uitdaging, zelfs voor zeer ervaren pianisten. Samen vormen ze een lijvig werk dat meer dan alle andere composities het gat dicht tussen de barok en klassieke periodes.
Wolfgang Amadeus Mozart was niet alleen een wonderbaarlijke en zeer productieve componist, maar ook een pianovirtuoos. De tussen 1774 en 1789 verschenen sonates weerspiegelen beide kanten van zijn genie: vaak begonnen ze als improvisaties op de piano, waarna Mozart zijn ideeën verder ontwikkelde tot de meest verfijnde composities binnen zijn oeuvre. Ze zijn altijd genoeglijk, soms verrassend, en wie anders dan Mozart zou het lef hebben gehad om een sonate te beginnen met een wiegelied, zoals zijn Sonate in A-majeur (K331).
De Romaanse Hal van de Sint-Peterabdij in Salzburg vormt nu het decor voor de onnavolgbare sonates die Mozart voor soloconcerten op de piano schreef. De Sint-Peterabdij dateert uit vermoedelijk uit de zevende eeuw – waarmee ze het oudste, nog altijd in gebruik zijnde klooster binnen de Duitstalige wereld is – en speelde een belangrijke rol in de geschiedenis van de familie Mozart: Mozart schreef twee missen die voor het eerst in deze abdij te horen waren, zijn Missa solemnis in C-majeur (in 1769) en zijn Grosse Messe in C-majeur (in 1783). En Mozarts laatste rustplaats mag dan onbekend zijn, zijn zus Nannerl, is begraven op het kerkhof van de abdij.
Met een lyriek die geen enkele componist heeft kunnen evenaren, en ondanks het feit dat ze minder bekend zijn dan de beroemde tweeëndertig sonates van de hand van Ludwig van Beethoven, zijn Mozarts pianosonates voor velen de belichaming van muzikale perfectie.