Met Carmen brak George Bizet met zowel de conventionele tradities binnen de opera als met elk ander werk in de geschiedenis van het genre. Al vanaf het moment waarop Bizet’s heldin de eerste noten van de Habanera, de aria waarin ze haar aankomst op scène bezingt, laat weerklinken, weet de toeschouwer meteen zich in een wereld te bevinden die lichtjaren afligt van de komedies, historische melodrama’s en andere bourgeoisie zaken die binnen het negentiende- eeuwse muziektheater alomtegenwoordig waren.
De smokkelaars en andere duistere figuren uit Carmen waren voor het Franse publiek aanvankelijk even afwijkend van het voor hen bekende als de mythologische figuren die door Bellini, Berlioz en Wagner gecreëerd werden. De eerste opvoeringen van Carmen, die plaatsvonden in het Opéra-Comique in Parijs op 3 maart 1875, kunnen dan ook bezwaarlijk een succes genoemd worden. Toeschouwers waren gechoqueerd door de manier waarop Carmen de mannen rondom haar bespeelt. Zo komen Don José, een korporaal binnen het leger, en Escamillo, een stierenvechter, letterlijk tot een gevecht om Carmens hand. Het was absoluut niet wat de deugdelijke samenleving gewend was te zien in een opera.
Vandaag kijken we heel anders naar Carmen. Verrassend modern in haar voorstelling van een vrouw die de dingen, tot aan het gewelddadige en abrupte eind toe, onder controle heeft. is Carmen simpelweg wonderlijk. Het verhaal bruist van passie en de muziek spreekt van een energie die toeschouwers na al die jaren nog steeds sprakeloos achterlaat wanneer de voorstelling afgelopen is. Maar verrassendst van al is het besef dat de geniale Bizet de bijzondere en volledig authentieke Hispanic melodieën pende zonder daarbij ooit het land waarin het verhaal zich afspeelt, bezocht te hebben.
Nu keert Carmen terug naar de Weense Staatsopera, een podium dat haar reeds vele malen omarmde, om vrouwen te vieren en wederom ieders leven op zijn kop te zetten.